70 jaar Historisch Reclamearchief ontsloten

Vanaf vandaag kan iedereen erin grasduinen: in de ruim 15 meter historisch archief van het Genootschap voor Reclame, opgericht in 1927. Het materiaal is het afgelopen jaar in opdracht van het ReclameArsenaal bewerkt door medewerkers van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. De documenten uit de periode 1927 tot ca. 1990 zijn nu geïnventariseerd en opgeborgen in 689 inventarisnummers en 129 archiefdozen.

DE COMPLETE INVENTARIS IS OPVRAAGBAAR VIA DE BIBLIOTHEEK IN HET KENNISCENTRUM OP DEZE WEBSITE; KAN DAAR OOK ALS PDF WORDEN GEDOWNLOAD.

Tegelijkertijd met de inventaris worden nu ook de twaalf artikelen over het 75 jarig bestaan van het GvR op de site gepubliceerd. De artikelen werden in 2002 geschreven door Dolf Hell en staan in de rubriek ´artikelen` van het kenniscentrum.

De geschiedschrijving van de Nederlandse reclame moest het tot nu vrijwel zonder archieven en ander primair bronnenmateriaal doen. Reclamearchieven zijn zeldzaam. Het boek ‘Geschiedenis van de reclame van Nederland’ van Wilbert Schreurs (2002), stoelt dan ook noodgedwongen voornamelijk op secondaire literatuur, vakbladen en ‘oral history’. Met de ontsluiting van het GvR-archief is een belangrijke stap gezet om deze leemte in het bronnenmateriaal te verkleinen. Het archief bevat bestuursnotulen, jaarverslagen, verslagen van Reclamecongressen, commissies, dossiers over reclamevakonderwijs, correspondenties, stukken over de begintijd van de TV-reclame, alsook de correspondenties aangaande het zogenoemde slagzinnenregister, vanaf het prille begin in de jaren ´30.


Jhr. Andringa De Kempenaer, legendarisch GvR-voorzitter van 1953 tot 1964

Aan de basis van het GvR stond een in oktober 1923 opgerichte “Vereniging voor Reclame” onder leiding van H.H Behrens, Han Coppens, G. Dekker, de econoom Dr. H.M Hirschfeld (later dé topman van het ministerie van Economische Zaken), reclameman B. Knol, Levie Levisson (directeur van de NV Rotogravure Maatschappij in Leiden), H. van de Masch Spakler en de ontwerper Machiel Wilmink. De naam van de vereniging werd in februari 1927 gewijzigd in “Genootschap voor Reclame” en vanaf juni dat jaar verschenen de eerste GvR-maandberichten. In januari 1928 werd het vakblad ‘De Reclame” het officieel orgaan van het genootschap.

Tot de leden van het eerste uur behoorden o.a D. Brattinga van Steendrukkerij de Jong & Co te Hilversum (vader van de onlangs overleden ontwerper en ADCN-oprichter Pieter Brattinga). Maar ook namen van kunstenaars en ontwerpers als Vilmos Huszar, Louis Kalff, Piet van der Hem en Bernard van Vlijmen komt men er tegen. En diverse dagbladuitgevers en drukkerijen en vertegenwoordigers van bedrijven als Johan Enschedé, Philips, biscuitfabriek Patria, kledingconcern Gerzon, Stoomvaart Maatschappij Nederland, Calvé, Remaco, Citroën, Bührman, Sluis’ Pluimvee & Vogelvoederfabrieken, Bataafsche Petroleum Maatschappij, de Nederlandse Spoorwegen, kledingbedrijf Hirsch & Cie. en reisbureau Lindeman.

Bekende persoonlijkheden zoals Jhr. Willem Sandberg, de latere directeur van het Stedelijk Museum, maakten voor de Tweede Wereldoorlog deel uit van het bestuur van het genootschap. Maar ook grootindustriëlen al Anton Philips en Fentener van Vlissingen van de Steenkolen Handelsvereniging (SHV) waren betrokken bij het genootschap. Zij maakten in die jaren deel uit van het curatorium dat toezag op het toenmalige, door het PBNA georganiseerde reclamevakonderwijs. Dat deden ze samen met de latere ministerpredisdent Dr. E. J de Quay, destijds hoogleraar bedrijfsleer en psychotechniek Katholieke Hogeschool te Tilburg en ook enige tijd adviseur “voor toegepaste psychologie, reclame, marktonderzoek en bedrijfsorganisatie” bij confectiebedrijf C & A.

Interessant is ook dat het genootschap zich volgens haar statuten uit 1955 lange tijd behalve met de economische ook met de “esthetische en ethische” kant van de reclame wilde bezighouden.

Met de ontsluiting van het archief is een belangrijke bron voor de Nederlandse reclamegeschiedschrijving toegankelijk geworden. E.e.a kon worden gerealiseerd dankzij een eigen bijdrage van het ReclameArsenaal en financiële steun van het Prins Bernard Cultuurfonds en van het GvR, Centrum voor Marketing Communicatie te Amsterdam.