Over het ontstaan van het kwadraatblad ‘De klokken van Chagall’
Op 24 oktober 1956 zouden Sovjettroepen Hongarije binnen vallen, zogenaamd om het land te behoeden voor de democratie. In het conflict om het Suez-kanaal zouden Engels-Franse troepen op 31 oktober 1956 de Egyptische vliegvelden bombarderen, waardoor later dat jaar, om precies te zijn op 17 december, bij ons de benzine op de bon zou gaan. De naderende crisis hing als een dreigende wolk boven de late zomermaanden van dat jaar en hoewel de benarde politieke situatie niets te maken had met een eventueel nieuw kwadraatblad van steendrukkerij de Jong & Co – het relatiegeschenk dat later zo’n bijzondere reputatie zou verwerven – en evenmin iets te maken had met de kunstenaar Marc Chagall, noch met het essay dat Bernard Majorick – pseudoniem van Joop Beljon- had geschreven over het veelvuldig voorkomen van klokken of uurwerken in de kunstwerken van Chagall, toch zou de beklemming van de oliecrisis extra spanning geven aan een wonderlijk avontuur waarin de toen 69-jarige Chagall een hoofdrol speelde.
Ik zal nu het verhaal proberen weer te geven in de woorden van Pieter Brattinga:
“Ik had Majoricks bevlogen opstel ‘De klokken van Chagall’ gelezen en voelde veel voor een uitgave in de serie kwadraatbladen waarvoor ik verantwoordelijk was, vooral wanneer de kunstenaar voor deze gelegenheid een erbij passende litho zou willen voorbereiden.
Een correspondentie tussen Parijs en Hilversum kwam op gang. Chagall had intussen een vluchtige blik op het essay geworpen en welwillend stelde hij voor dat de auteur en ik hem zouden bezoeken. Politieke moeilijkheden of niet: de afstand naar Parijs was te overbruggen, maar op 29 september liet de meester weten Parijs verlaten te hebben. Hij zou ons wat later in die herfst wel kunnen ontvangen in zijn huis ‘Les Collines’ in Vence. De zo bekende signatuur sierde de brief, getekend met hetzelfde magische werktuig van die onnavolgbare sprookjesachtige verbeelding uit de werken waar wij zo van hielden. Natuurlijk werden wij nu ogenblikkelijk overspoeld door overmoedige visioenen van fantastische meerkleuren litho’s en daarom kreeg ons autootje, hoewel berichten over de benzineschaarste ons uit het zuiden tegemoet kwamen, een lading mee van zeven loodzware lithostenen. Als extra passagier reisde Ed van der Elsken mee. Hij hoopte fotoportretten van Chagall te kunnen maken, hoewel hierover nog helemaal niets was afgesproken.
Onze overmoedige stemming was weliswaar onderweg wat bijgesteld, maar de spontane uitnodiging van Chagall om aan dit avontuur te beginnen stond tenslotte zwart op wit en aan het eind van onze reis naar het diepe zuiden van Frankrijk belden we vanuit een hotelletje in Vence verwachtingsvol gestemd de kunstenaar op.
“Ik heb het stuk nog niet gelezen, belt u morgenochtend nog even terug…..”
‘s Ochtends en ‘s avonds belden wij… Soms was Chagall thuis maar kon niet aan de telefoon komen. Een andere keer lag de al wat oudere man ziek te bed of was hij juist van plan een tochtje in de omgeving te maken….
Maar op een goede dag, toen we ons voor de zoveelste keer per telefoon meldden, klonk aan de andere kant een enthousiaste stem die ons vroeg direct naar zijn atelier te komen. Het essay was geweldig en hij zou er ook zeker iets voor tekenen!
Wat zou er terecht komen van deze nieuwe maar nu in mijn ogen wat wankele belofte?
De ontvangst was bijzonder vriendelijk. Wij mochten het ruime atelier zien: “Was deze litho werkelijk de enige reden voor onze tocht naar Zuid-Frankrijk? Waren wij niet gek om onder deze politieke omstandigheden een dergelijke afstand per auto af te leggen en dan nog een zware steen meenemen ook? Zeven stenen?, incroyable!, gek zijn jullie, maar ik zal een tekening op jullie steen maken voor een lithografie en die zal ik je geven, alleen de rechten zullen afgedragen moeten worden”.
“Dank u wel monsieur Chagall, dank u heel hartelijk”. We lieten een lithosteen, krijt en tusche achter, alles wat men voor een tekening op steen nodig heeft. De stenen waren in Hilversum al voor het doel geprepareerd. De meester kon direct beginnen. De overige tweehonderd kilo zou ongebruikt blijven.
Drie lange dagen later mochten wij op het atelier terugkomen. Daar stond de steen met de pendule van Chagall: een prachtige tekening!
Chagall was tevreden. Wij waren ontzettend blij en tegelijkertijd ook opgelucht want het was half november geworden en het werd tijd om aan de terugtocht te beginnen die God mag weten hoe lang zou kunnen duren want er was nauwelijks nog benzine te krijgen. Daarom werd besloten dat Beljon per vliegtuig zou reizen en de steen mee zou nemen. Merkwaardige problemen deden zich nog voor zoals het vinden van een koffer waar de lithosteen in zou passen. Helaas had Ed van der Elsken geen gelegenheid gekregen om Chagall in diens atelier te fotograferen. Misschien kreeg voor hem de terugtocht in een nog steeds te zwaar beladen auto, die met kleine beetjes benzine van dorp naar dorp in de richting van Nederland te weinig opschoot, door die teleurstelling het karakter van een weinig heldhaftige aftocht.
Ergens in het prachtige landschap van de Provence zullen aan de kant van de weg misschien nog steeds zes lithostenen een misplaatst en mislukt leven leiden.
Ondertussen was Joop Beljon al lang op Schiphol uitgestapt. In de verte zag hij zijn koffer temidden van bagage van medepassagiers op een lorrie aankomen. Een nietsvermoedende employé handelde de bagage af en liet prompt het onverwachte gewicht uit z’n handen vallen. Beljon verslikte zich, kreeg een nerveuze hoestbui. De koffer trok de aandacht bij de douane. Openmaken dus:
“Wat mag dit wel zijn meneer?”…
“Nou ja… een steen met een tekening erop…”
“U bent zeker kunstenaar meneer?”
“Eh, ja, ja, ik heb deze tekening in mijn vakantie gemaakt!”
Op 21 december rolde een prachtig kwadraatblad van de pers. Een opstel van Bernard Majorick in offsetdruk met een illustratie van Marc Chagall in steendruk: ‘De Klokken van Chagall’.
Annette Brattinga – Aeneae Venema (26 december 1996)