’Wat prachtig dat zoiets kán’

Gewichtige pre-adviezen kenmerken de vooroorlogse GVR-congressen. Er is nog geen sprake van dat ondernemingen hun marketinggeheimen uit de doeken komen doen op een congres. Die doorbraak komt pas in 1953. Mr Chr. W. Zeylstra van Lintas komt voor het eerst met een volledig uitgediepte case history over het margarinemerk Planta. In het congresverslag wordt uitvoerig bericht over de handelingen op het toneel, zoals “de heer Zeylstra laat een ongeveer twee decimeter hoog figuurtje van Pukkie Planta zien”- een creatie van Joop Geesink. De als premium weggegeven Pukkie-boekjes, die met een driedimensionale bril waren te bekijken, hadden de omzet van Planta omhooggestuwd. In 1963 – drie jaar na de beruchte huidirritatie-affaire, die het merk wegvaagt – wordt in een discussiestuk van het GVR de Planta-case nog steeds een unicum genoemd. Gememoreerd wordt dat men in 1953 in de Scheveningse wandelgangen juichte: “Wat prachtig dat zoiets kán.”

De eerste voorzittersgrap op een GVR-congres komt van E.G. Gaarlandt, in het dagelijks leven burgervader van Gouda. Hij krijgt in zijn openingswoord voor het eerste congres op 17 maart 1932 de lachers op zijn hand met de mededeling dat de sprekers het congresonderwerp ‘De Reclame en de Crisis’ in wisselend licht zouden zetten. “Dit beeld zou bepaalde associaties met lichtreclame bij u kunnen oproepen, [hilariteit] maar ik moge u verzoeken, ze direct weer los te laten. Ons Genootschap staat gegrondvest op verschillende pijlers: de drukwerkreclame, de advertenties, de licht- en buitenreclame, de luchtreclame, de direct mail…” Ook toen al wilde het GVR zich zo breed mogelijk profileren.

Een accountant met de onuitsprekelijke naam drs J.G. Stridiron mag in 1932 het belangrijke onderdeel ‘De financiering der reclame in crisistijden’ pre-adviseren. De accountant suggereert in goede tijden een soort ‘reclamebank’ op te richten ter financiering van reclame voor producten. Hiermee kan een eventuele crisisperiode worden overbrugd. Op het congres vreest men een te grote invloed van zo’n kredietbank op het reclameproduct. De toenmalige Vea-voorzitter H. Coppens stelt dat de financiers zullen eisen dat de reclamecampagnes bevredigende resultaten opleveren. Daartoe zou dan weer een ‘psychotechnisch laboratorium’ moeten worden opgezet waar de waarde van de verschillende reclamemiddelen kunnen worden bepaald; een punt waar de communicatiewereld nu, 70 jaar later, nog niet uit is. Stridirons omstreden voorstel dreunt nog na in het juninummer van het Officieel Orgaan van het GVR (de latere Revue der Reclame), dat voor deze keer is gesierd met een goudkleurig omslag van de “jonge reclame-ontwerper Aronson”, de latere oprichter van Prad.

Op de volgende congressen komen andere brandende onderwerpen aan de orde als de ‘reclamepsychologie’, op welk gebied prof dr F. Roels als een Giep Franzen avant la lettre een grote expertise heeft vergaard. In 1937 discussieert het congres over de “opbouw van een collectieve reclamecampagne voor kwaliteit”. Dat is wel nodig, want de malaise heeft zelfs de prestigieuze Amsterdamse Kalverstraat in een neerwaartse spiraal gebracht. Pre-adviseur, de schoeiseldetaillist A. Hollaar, betreurt het verdwijnen van een stuk of zes kwaliteitsschoenenzaken uit de straat: “Zowel de intellectueel als het boertje van buiten kijken met verbaasde blikken naar het grote aantal ondernemingen, dat ogenschijnlijk een goudmijntje heeft aangeboord met de distributie van spotgoedkoop schoeisel. Ondanks de uiterlijke schijn, verkeert zelfs de goedkope productie in een noodtoestand zonder weerga.” De omslag van het decembernummer van het Officeel Orgaan, waarin dit congresverslag staat, is toepasselijk zwart met zilveren spettertjes. Het is het laatste nummer. Een maand later verschijnt de Revue der Reclame.