Melk moet, heette het eerst. Maar omdat de jeugd steeds meer lak heeft aan alles wat moet, komt PPGH/Moussault voor de nieuwe melkcampagne met De Witte Motor op de proppen. Het vak reageert kritisch, maar de campagne slaat aan. Sterker, de Witte Motor ronkt nog steeds.
Begin 1983 vraagt het Nederlands Zuivelbureau negen (sic) bureaus creatieve voorstellen te doen voor een collectieve melkcampagne. Dat grote aantal komt doordat de bureaus van alle contribuanten (de melkfabrieken) een kans moeten krijgen. PPGH/Moussault behoort niet tot die categorie, maar mag wel meedoen. Dat danken zij aan Henk Engelkes van de Melkunie, die hun inschakeling bij het NZB heeft bepleit vanwege zijn goede ervaringen met het bureau bij het maken van campagnes voor twee derivate melkproducten.
Harry Kramp en Frans Hettinga vormen het team dat ervoor moet zorgen dat het nog betrekkelijk kleine bureau dit grote account (mediabudget: vier à vijf miljoen) verwerft. De competitie op zich noemt Kramp ‘een van de opmerkelijkste’ die hij ooit heeft meegemaakt. “Ook zo curieus was, dat we niet zelf mochten presenteren en er ook geen gesprekken vooraf waren. In beleid of strategie hoefden we niet te adviseren, want daarvoor kregen we inzage in een dik boek dat ze hadden gemaakt: ‘De Melkweg’.”
Daarin lezen de twee dat de kernboodschap ‘melk is energie’ moet zijn, gericht op veertien- tot achttienjarigen. De probleemstelling komt in grote lijnen hierop neer. Lange tijd is melk gepromoot als gezond (‘Melk Moet’) en beschikten ouders over voldoende gezag om hun kinderen melk te laten drinken. Maar de maatschappelijke verhoudingen veranderden en jongeren, vanaf een jaar of twaalf al, gingen steeds meer hun eigen consumptiegedrag bepalen. De populariteit van frisdrank nam sterk toe. Greet Prins (die er als accountmanager op is gaan werken): “Ze wilden de concurrentie met frisdrank aangaan, appellerend aan de ‘eigen vrije wil’.”
Tijdens de ontwikkelingsfase, nadat Kramp ‘Melk. De Witte Motor’ heeft bedacht en hij samen met Hettinga ideeën voor een viertal advertenties uitwerkt, leidt de vondst van deze regel intern tot nogal wat hilariteit. Kramp (lachend): “Roel Glasbeek belde een keer met Henny Nieuwenhuis die ziek thuis lag. ‘Moet je horen’, zei hij, ‘ze hebben weer iets verzonnen: Melk. De Witte Motor’. ‘Nou, dan blijf ik nog maar even thuis’, reageerde Henny.”
Voor de presentatie moeten de voorstellen van alle bureaus op neutrale borden voor een bepaald tijdstip in een Arnhems hotel zijn afgeleverd. Er is een speciale commissie benoemd die het werk moet beoordelen met rapportcijfers. Om het werk zo goed mogelijk te laten uitkomen hebben Kramp en Hettinga speciale zwartglanzende manshoge panelen laten maken. “Dat had als extra voordeel”, zegt Kramp, “dat Henk Koenders, die het moest afleveren, als eis kon stellen dat hij ze zelf naar binnen wilde brengen en neerzetten. Hij moest dan de beste plek uitzoeken, waarbij we hem op z’n hart drukten zich vooral niet te laten afschepen. Henk heeft toen zo ongeveer de hele expositie opnieuw ingericht.”
Het bureau wint de competitie met niet alleen de hoogste cijfers, maar ook op grond van de uitkomsten van panelgesprekken met consumenten. De ‘gepresenteerde’ advertenties zijn: de heggenknipper, de schrijfmachine, de dassenknoper en de biljarter. Kort daarna worden de eerste (30 seconden) commercials gemaakt en verschijnen de beelden ook op abri’s.
Hoewel de campagne al gauw een Lamp wint – waarna er nog vele volgen – en in 1988 ook een Effie in de wacht sleept (en bij het tienjarig bestaan van deze onderscheiding als genomineerde voor een Gouden Effie weet door te dringen tot de laatste drie), wordt er in vakkringen aanvankelijk nogal kritisch tegenaan gekeken. Het creatieve geweten van de reclamewereld Marten Faber vraagt zich in zijn column in Adformatie af voor wie deze campagne in ‘s-melksnaam is gemaakt. ‘Voor een handvol elitaire highbrows met een bizar gevoel voor humor? Voor de schijt-aan-alles redactie van Propria Cures?’ Dat moet Kramp en Hettinga hebben geraakt, veronderstellen we. Kramp en Prins erkennen dat de campagne in het begin werd ‘neergesabeld’. Kramp: “Maar het was absolúút geen highbrow-campagne. Er waren voortdurend metingen of de doelgroep werd bereikt. Het was juist een ontzettend populaire campagne bij precies de groep waarvoor die werd gemaakt. Misschien hebben er wel enkele tussen gezeten die highbrow waren, maar dat was geen punt. De ene was wat slimmer, de andere wat simpeler en ook het fysieke en het spirituele wisselden we af. Kritiek kon je in die tijd verwachten als je een campagne maakte met veel ambitie en pretentie. Maar de campagne heeft de columns van Faber toch ruimschoots overleefd?!”
Ook Prins (die tot eind ’91 op het account werkzaam blijft, later als directielid) vond het niet leuk. “Maar als je naar de printmedia kijkt, klopt het evenmin wat Faber beweerde. De kerntitels waren Libelle, Panorama, Veronica, met daaromheen Cosmo, Avenue en Viva. Wij hadden in elk geval een ontzettend groot geloof in de campagne. Dus onze tijd komt nog wel, zeiden we tegen elkaar.”
Na het overlijden van Hettinga, in 1988, betrekt Kramp diverse anderen, onder wie Aad Kuijper, Pieter van Velsen en Romke Oortwijn bij het bedenken van nieuwe (waaronder ook weer bekroonde) uitingen. Gedurende tien jaar blijft het campagnethema ononderbroken gehandhaafd. Dan denkt de klant dat het tijd wordt voor iets nieuws en ontwikkelt het bureau een campagne met als adagium ‘De grootste ontdekking van de mond’. Na krap een jaar wijzen metingen uit dat deze benadering niet aanslaat en worden er weer nieuwe creatieve vertaalslagen gemaakt op basis van het vertrouwde thema.
Wanneer het bureau na zestien jaar voor het NZB te hebben gewerkt, nog maar net een geheel vernieuwde ‘Melk de Witte Motor’-campagne is gestart, beëindigt het NZB begin 1998 de samenwerking en kiest men (opnieuw) voor een jong bureau: Schaeffer Wünsch Has. Advertising en promotion manager Ton Crèpin laat desgevraagd weten, dat dit najaar een nieuw ‘communicatiespektakel’ zal worden ontketend op basis van het thema… ‘Melk. De Witte Motor’.